schafttijd
Nederlands
Woordafbreking
- schaft·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van schaft zn en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schafttijd | schafttijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
schafttijd m [1]
- rusttijd tijdens het verrichten van arbeid waarin de arbeiders ook wat kunnen eten en drinken
- Al fotograferend sneed hij dat los van de werkelijkheid, en vroeg op die manier aandacht voor het onaanzienlijke. Een verlaten houten tafel na schafttijd; de verfrommelde broodzakken en lege melkflessen er nog op. Diffuus licht valt door de hoge fabrieksramen over de tafel, blijft liggen op de rand van de flessen. [2]
- Ze zitten hier, op hun koelbox met bammetjes en een thermosfles koffie, omdat het nu eenmaal half tien is. Waar ze ook werken, voor de drie bouwvakkers van De Jong Afbouw uit Bergambacht is het om half tien schafttijd. Altijd. [3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord schafttijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schafttijd' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad Christine Stam-van Gent 26-08-2013 Fotograaf Philip Mechanicus zag het bijzondere in het gewone
- de Tubantia Jeroen Schmale 10-01-18 Mini-Prinsjesdag, een goed bewaard koninklijk geheim
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.