rouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rouw    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /rʌʊβ̞/
    • (Vlaanderen, Brabant): /rʌːβ̞/
    • (Limburg): /raʊ/
Woordafbreking
  • rouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘smart’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rouw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

rouw m [3]

  1. grote smart of droefenis na een verlies [2]
  2. tijd van rouw
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rouwrouwerrouwst
verbogen rouwerouwererouwste
partitief rouwsrouwers-

Bijvoeglijk naamwoord

rouw [6]

  1. ruw

Gangbaarheid

  • Het woord rouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
rouwen

rouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rouwen
    • Ik rouw. 
  2. gebiedende wijs van rouwen
    • Rouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rouwen
    • Rouw je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.