rooster
Nederlands
Woordafbreking
- roos·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘raamwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van roosten met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rooster | roosters |
verkleinwoord | roostertje | roostertjes |
Zelfstandig naamwoord
rooster m/o
- object bestaande uit een maasstructuur
- Het rooster op de pan voorkomt spatten.
- toestel om te roosteren
- een schema waarop aangegeven staat wat er op een bepaalde tijd gebeuren moet
- (kristallografie) een structuur met translatiesymmetrie, gewoonlijk in drie dimensies
Synoniemen
- afrastering, hek, traliehek
Hyponiemen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
roosteren |
rooster
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roosteren
- Ik rooster.
- gebiedende wijs van roosteren
- Rooster!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roosteren
- Rooster je?
Gangbaarheid
- Het woord rooster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rooster' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.