roddel
Nederlands
Woordafbreking
- rod·del
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roddel | roddels |
verkleinwoord | roddeltje | roddeltjes |
Afgeleide begrippen
- roddelblad, roddelcircuit, roddelen, roddelkous, roddelpers, roddelpraat, roddelpraatje, roddeltante, roddelziek
Vertalingen
1. kwaadsprekerij, achterklap
Werkwoord
vervoeging van |
---|
roddelen |
roddel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roddelen
- Ik roddel.
- gebiedende wijs van roddelen
- Roddel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roddelen
- Roddel je?
Gangbaarheid
- Het woord roddel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'roddel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.