residentie
Nederlands
Woordafbreking
- re·si·den·tie
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van resident met het achtervoegsel -ie
- Naamwoord van handeling van resideren met het achtervoegsel -entie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | residentie | residenties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
residentie v [1]
- verblijfplaats (van een staatshoofd)
- ambtsgebied van een rooms-katholieke geestelijke
- ambtsgebied van een resident in het vroegere Nederlands-Indië
- luxe flatgebouw
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord residentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'residentie' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.