residentieel
Nederlands
Woordafbreking
- re·si·den·ti·eel
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van residentie met het achtervoegsel -eel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | residentieel | residentiëler | residentieelst |
verbogen | residentiële | residentiëlere | residentieelste |
partitief | residentieels | residentiëlers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
residentieel
- betrekking hebbend op de residentie
Gangbaarheid
- Het woord residentieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'residentieel' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.