resideren
Nederlands
Woordafbreking
- re·si·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
resideren [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
resideren |
resideerde |
geresideerd |
zwak -d | volledig |
- ergens in luxe wonen of verblijven
- P. B. en haar man A. resideren al een tijdje op het Spaanse eiland Ibiza in een villa met oprijlaan. En dat weggetje - inclusief automatisch schuifhek - is dé plek om de twee schoothondjes van het stel eens goed te laten uitwaaien. [4]
- ergens beroepshalve gevestigd zijn
- In de loop van het jaar krijgen residerende kunste-naars in werkplek De Groenplaats van kunstencentrum KAAP de kans om vrijuit te experimenteren. Voor wie er zich van wil vergewissen dat die theatermakers, choreografen, performers en muzikanten daar meer doen dan diep nadenkend espresso’s slurpen, pakt het cultuurhuis onder de noemer X-TRACT vier dagen uit met hun artistieke creaties. [5]
- ergens hof houden
- Het is voor het eerst in de geschiedenis dat een paus en een emeritus paus beiden in Vaticaanstad resideren. [6]
Gangbaarheid
- Het woord resideren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'resideren' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "resideren" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- resideren op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia Tom Tates 02-juli-2017
- de Standaard ZATERDAG 7 OKTOBER 2017
- NRC 3 mei 2013
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.