procureur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·cu·reur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gerechtelijk vertegenwoordiger’ voor het eerst aangetroffen in 1520 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse procurer met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord procureur procureurs
verkleinwoord procureurtje procureurtjes

Zelfstandig naamwoord

procureur m [3]

  1. (geschiedenis) (juridisch) (beroep) iemand die de gedingvoerende partijen in een civiel rechtsgeding vertegenwoordigt zonder als raadsman op te treden
  2. fijne gerookte ham van de hals/het schouderstuk van de varkensrib zonder been
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • procureur-generaal, procureursakte, procureurschap, procureurskantoor, procureursklerk, procureursspek


Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord procureur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.