praktijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  praktijk    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland, Limburg): /prɑkˈtɛɪ̯k/
    • (Vlaanderen, Brabant): /prɑkˈtɛːk/
Woordafbreking
  • prak·tijk
v/m [1] enkelvoud meervoud
naamwoord praktijk praktijken
verkleinwoord praktijkje praktijkjes
v/m [2] enkelvoud meervoud
naamwoord praktijk praktijken
verkleinwoord - -
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘toepassing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
[[mv]] enkelvoud meervoud
naamwoord - praktijken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

praktijk v/m

  1. de ruimte waarin bijvoorbeeld een arts, fysiotherapeut of advocaat zijn/haar beroep uitoefent
    • Omdat hard pratende mensen in de praktijk soms in de wachtkamer hoorbaar waren, liet de huisarts in de wachtkamer muziek spelen 
  1. hoe dingen werkelijk gaan, soms in tegenstelling tot hoe zaken in theorie zouden moeten functioneren
    • In de praktijk blijkt telkens weer dat een dergelijke opbouw van een winkelcentrum tot desolate plekken leidt. 

praktijk mv

  1. gewoonte(n), manier van doen, handeling(en).
    • Er is al verschillende keren aangegeven dat wij van zulke praktijken niet gediend zijn; als jullie zoiets nogmaals doen zal dat tot consequenties leiden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

Gangbaarheid

  • Het woord praktijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.