postulaat
Nederlands
Woordafbreking
- pos·tu·laat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vooropgestelde stelling’ voor het eerst aangetroffen in 1873 [1]
- Naamwoord van handeling van postuleren met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | postulaat | postulaten |
verkleinwoord | postulaatje | postulaatjes |
Zelfstandig naamwoord
postulaat o
Synoniemen
- [2] axioma, grondstelling
Hyponiemen
- parallellenpostulaat, rechtspostulaat
Gangbaarheid
- Het woord postulaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'postulaat' herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "postulaat" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- postulaat op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.