fun

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fun    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfʏn/
Woordafbreking
  • fun
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fun -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

fun m

  1. oorzaak of toestand van vrolijkheid
    • En het antwoord op hun benauwde vragen was, dacht ik, eenvoudig. Heinz was fun, en dat kun je van de meeste mannen niet zeggen. [1]
    • Striphandelaar Benedikt Taschen ontdekte ‘het gat in de markt’: het met flair en fun uitgegeven plaatjesboek. [2]
Uitdrukkingen en gezegden
  • om de fun
    als vermaak
  • voor de fun
    enkel als vermaak
Synoniemen
  1. lol, plezier, pret
Afgeleide begrippen
  • funapplicatie, funboer, funlens, funmail, funpark, funplein, funshoppen, funshopping, funsporten, funtraining
Verwante begrippen
  • funbox

Gangbaarheid

  • Het woord fun staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /fʌn/
enkelvoud meervoud
fun -

Zelfstandig naamwoord

fun

  1. lol, plezier, pret
  1. «They are having a lot of fun
    Zij hebben een hoop plezier.
Overerving en ontlening

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

fun m

  1. (spreektaal) fun, lol
  1. «Cécile, je lui ai dit que si je sortais avec elle, c’était juste pour le fun
    Ik heb Cécile gezegd dat ik alleen maar voor de lol met haar uitging. [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.