plectrum
![](../I/m/Guitar_picks_DSC06879.jpg)
Drie plectrums voor de gitaar
Nederlands
Woordafbreking
- plec·trum
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘citerpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plectrum | plectrums plectra |
verkleinwoord | plectrummetje | plectrummetjes |
Zelfstandig naamwoord
plectrum o
- (muziek) het plaatje waarmee de snaren van tokkelinstrumenten kunnen worden aangeslagen
- Een plectrum hoort bij een mandolinespeler zoals de strijkstok bij de violist.
Vertalingen
1. het plaatje waarmee snaren worden aangeslagen
Gangbaarheid
- Het woord plectrum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plectrum' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.