plastisch
Nederlands
Woordafbreking
- plas·tisch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gekenmerkt door het geven van een vorm’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Duitse 'plastisch' met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | plastisch | plastischer | |
verbogen | plastische | plastischere | |
partitief | plastisch | plastischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
plastisch
- je hebt je wel erg plastisch uitgedrukt
- gericht op het geven van een vorm
- kneedbaar
- de groei of de vorming van een levend organisme veroorzakend of bevorderend
Hyponiemen
- anaplastisch, antineoplastisch, ectoplastisch, fysioplastisch, galvanoplastisch, heteroplastisch, homoplastisch, ideoplastisch, neoplastisch, thermoplastisch
Gangbaarheid
- Het woord plastisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plastisch' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.