plaag
Nederlands
Woordafbreking
- plaag
Zelfstandig naamwoord
plaag v/m
- een wijdverspreid ongemak of fysieke bedreiging veroorzaakt door een buitensporig optreden van organismen als insecten, bacteriën, knaagdieren enz
- Een dier dat in zijn land van herkomst een normaal deel van de natuur is, kan best ergens anders een plaag veroorzaken, zoals in Australië met de konijnen gebeurd is.
Hyponiemen
- boerenplaag, insectenplaag, muggenplaag, rupsenplaag, sprinkhanenplaag, vliegenplaag
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plagen |
plaag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plagen
- Ik plaag.
- gebiedende wijs van plagen
- Plaag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plagen
- Plaag je?
Gangbaarheid
- Het woord plaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plaag' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.