pionier
Nederlands
Woordafbreking
- pi·o·nier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voortrekker’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
- afgeleid van pion met het achtervoegsel -ier [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pionier | pioniers |
verkleinwoord | pioniertje | pioniertjes |
Zelfstandig naamwoord
pionier m [3]
- persoon die baanbrekend werk verricht
- Hij is een pionier op het gebied van genetica.
- iemand die zich in onbekend land vestigt en een nieuw bestaan opbouwt
Verwante begrippen
- geniesoldaat, genist
Hyponiemen
- dubsteppionier, filmpionier, flarfpionier, luchtvaartpionier
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pionieren |
pionier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pionieren
- Ik pionier.
- gebiedende wijs van pionieren
- Pionier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pionieren
- Pionier je?
Gangbaarheid
- Het woord pionier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pionier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.