pesticide
Nederlands
Woordafbreking
- pes·ti·ci·de
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onkruidverdelgingsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in 1967 [1]
- afgeleid van het Franse 'pesticide' of daarvoor van het Latijnse 'pestis' met het achtervoegsel -cide [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pesticide | pesticiden pesticides |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
pesticide o
- bestrijdingsmiddel tegen door organismen veroorzaakte plagen van cultuurgewassen of tot verdelging van onkruid
- "Verkoop schadelijke pesticiden in Nederland veel hoger dan aangenomen" [3]
- Zwangere vrouwen die dichtbij grond wonen waar pesticiden worden gespoten, zouden meer kans hebben op baby's met geboorteproblemen [4]
Vertalingen
1.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord pesticide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pesticide' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.