pensioen
Nederlands
Woordafbreking
- pen·si·oen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitkering na volbrachte diensttijd’ voor het eerst aangetroffen in 1716 [1]
- Van het Franse pension, van het Latijnse pensio (betaling, rente)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pensioen | pensioenen |
verkleinwoord | pensioentje | pensioentjes |
Zelfstandig naamwoord
pensioen o
- (economie) loon uitgesteld tot de tijd dat men niet langer actief is op de arbeidsmarkt
- Onder de leiding van Martin Winterkorn raakte het Volkswagenconcern in een diepe crisis, maar Winterkorn geniet nu van zijn pensioen van 3100 euro PER DAG [2]
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. loon uitgesteld tot de tijd dat men niet langer actief is op de arbeidsmarkt
Gangbaarheid
- Het woord pensioen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pensioen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.