palm

Nederlands

palm (1)
Uitspraak
Woordafbreking
  • palm
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘boomsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord palm palmen
verkleinwoord palmpje palmpjes

Zelfstandig naamwoord

palm m

  1. (plantkunde) (sub-)tropisch gewas van de familie der Arecaceae
  2. (anatomie) binnenzijde van de hand
  3. lengtemaat, oorspronkelijk de breedte van een hand; vastgesteld op 1 decimeter
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
palmen

palm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palmen
    • Ik palm. 
  2. gebiedende wijs van palmen
    • Palm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palmen
    • Palm je? 

Gangbaarheid

  • Het woord palm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
palm palms

Zelfstandig naamwoord

palm

  1. (anatomie) palm
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.