paap
Nederlands
![](../I/m/Saxicola_rubetra_3_tom_(Marek_Szczepanek).jpg)
Paapje (Saxicola rubetra)
Woordafbreking
- paap
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘geestelijke’ voor het eerst aangetroffen in 1181-1210 [1]
- van het Latijnse papa (vader, paus) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paap | papen |
verkleinwoord | paapje | paapjes |
Zelfstandig naamwoord
paap m [3]
- (geschiedenis) (religie) wereldlijk geestelijke bij de Rooms-Katholieke Kerk
- (pejoratief) rooms-katholiek
- (vogels) zangvogel Saxicola rubetra
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Gangbaarheid
- Het woord paap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'paap' herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.