optimisme
Nederlands
Woordafbreking
- op·ti·mis·me
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘neiging het beste te zien’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
- afgeleid van het Franse 'optimisme' (met het achtervoegsel -isme) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | optimisme | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
optimisme o
- de verwachting dat gebeurtenissen gunstig gaan uitvallen
- (filosofie) wijsgerig stelsel dat beweert dat deze wereld zo volmaakt is als zij maar zijn kan
Hyponiemen
- cultuuroptimisme, levensoptimisme, toekomstoptimisme, verlichtingsoptimisme, vooruitgangsoptimisme
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de verwachting dat gebeurtenissen gunstig gaan uitvallen
|
Gangbaarheid
- Het woord optimisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'optimisme' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.