opstap
Nederlands
Woordafbreking
- op·stap
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op en stap
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opstappen |
opstap
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstappen
- ... dat ik opstap.
Afgeleide begrippen
- opstapcursus, opstapmoeder, opstapplaats, opstaptaxi
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opstap | opstappen |
verkleinwoord | opstapje | opstapjes |
Zelfstandig naamwoord
opstap [1]
- een verhoging die met één stap te bestijgen is
- Ik gebruikte een opstapje om bij de bovenste boeken van de kast te kunnen komen.
Gangbaarheid
- Het woord opstap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opstap' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.