opruier

Nederlands

opruier
Uitspraak
Woordafbreking
  • op·rui·er
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling van opruien met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord opruier opruiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

opruier m [1]

  1. iemand die andere mensen aanzet tot het plegen van geweld
    • Twee weken cel voor opruier Project X Arnhem: De 23-jarige man uit Arnhem die op Facebook opriep om auto's in brand te steken bij het geplande Project X feest in Arnhem op 28 september, is woensdag veroordeeld tot 2 weken cel, waarvan 1 week voorwaardelijk. [2] 
    • B. zat die avond te kaarten en te drinken in een woning aan de Sluitersveldsingel. Tussen jongeren werd over en weer gedreigd en geappt. Vader en zoon Woudstra werden door een vermeende opruier opgepikt bij De Blauwe Doffer, het honk van een duivenclub. Een opgewonden gezelschap toog naar de singel. Aan de deur liep het uit de hand. [3] 
    • Je zou kunnen zeggen dat hij tenminste eerlijk zegt wat hij vindt en dat ze in Enschede niet zo moeten piepen. Maar dan nog: als je dit als onafhankelijke bestuurder roept op de dag van de derby, ben je als voorzitter van de RvC geen knip voor de neus waard. Dan ben je de opruier die zijn middelvinger voor het uitvak opsteekt. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opruier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.