raddraaier
Nederlands
Woordafbreking
- rad·draai·er
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘aanstoker’ voor het eerst aangetroffen in 1830 [1]
- samenstelling van rad en draaier [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | raddraaier | raddraaiers |
verkleinwoord | raddraaiertje | raddraaiertjes |
Zelfstandig naamwoord
raddraaier v
- iemand die dingen doet die bij de wet verboden zijn
- De raddraaiers werden door de politie gearresteerd en opgesloten.
- De raddraaier groeide op voor 'galg en rad'.
- 'Ik zou ze het liefst allemaal persoonlijk in elkaar slaan. Mijn handen jeuken.”' Een citaat van VVD-voorman en premier Rutte over de raddraaiers die met oud en nieuw hulpverleners in het nauw brachten. [3]
Gangbaarheid
- Het woord raddraaier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'raddraaier' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "raddraaier" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- raddraaier op website: Etymologiebank.nl
- Reformatorisch Dagblad Gerard Vroegindeweij 21-1-2019Het knettert in de coalitie dankzij reclameman
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.