agitator
Nederlands
Woordafbreking
- agi·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onruststoker’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Naamwoord van handeling van agiteren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agitator | agitatoren agitators |
verkleinwoord | agitatortje | agitatortjes |
Zelfstandig naamwoord
agitator m [3]
- onruststoker
- tijdens het rijden langzaam draaiende trommel voor het vervoer van betonspecie
Gangbaarheid
- Het woord agitator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'agitator' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.