opmars
Nederlands
Woordafbreking
- op·mars
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op en mars
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opmars | opmarsen |
verkleinwoord | opmarsje | opmarsjes |
Zelfstandig naamwoord
opmars v/m
- snel belangrijker worden
- De mobiele telefoon maakte in het begin vn de 21ste eeuw een enorme opmars door.
- aanvallende beweging van een leger
- - Door de snelle opmars van het leger werden de aanvoerlijnen te lang.
- - Halverwege de oorlog deserteerden er iedere maand meer dan vijfduizend soldaten; sommige bleven gewoon ergens hangen tijdens de oneindig lange marsroutes, andere vluchtten zodra het vuur werd geopend. In mei 1864 — de maand waarin generaal Grant zijn opmars naar het zuiden begon en de maand van de Wildernis — waren er niet minder dan 5371 federale soldaten die het hazenpad kozen. Meer dan 170 verlieten iedere dag het strijdtoneel — zowel dienstplichtigen als vrijwilligers, ontmoedigd of vol heimwee, gedeprimeerd, verveeld, gedesillusioneerd, onbetaald of gewoonweg bang.[1]
Gangbaarheid
- Het woord opmars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opmars' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Winchester, Simon De gekwelde woordenaar vertaald door Peter Out 1998 ISBN 90-254-2146-6 pagina 69
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.