opfokken
Nederlands
Woordafbreking
- op·fok·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op bw en fokken ww [1]
Werkwoord
opfokken [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opfokken |
fokte op |
opgefokt |
zwak -t | volledig |
- jonge dieren grootbrengen
- (figuurlijk) iemand boos maken
- Schaatscoach Jac Orie is altijd op zoek naar balans. Tussen spanning en ontspanning, hard trainen en rust houden, weinig of veel afleiding, oppeppen of afremmen. "Maar ik denk niet dat ik voor het olympisch kwalificatietoernooi mijn schaatsers hoef op te fokken."[3]
- "Een andere stemmer vindt dat de politie zich niet zo moet laten opfokken. "Meer trainen zodat ze zelfverzekerder worden lijkt me een must."[4]
Synoniemen
- [1] telen, opkweken, kweken, grootbrengen, fokken, aankweken
- [2] poken, opstoken, opruien, opjutten, opjuinen, ophitsen, jennen, aanzetten, aanwakkeren, aanstoken
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord opfokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opfokken' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- opfokken op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 25 dec. 2017 'Schaatsers niet opfokken richting OKT'
- de Telegraaf 13 jul. 2015 Uitslag stelling: Liever meer training politie
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.