onpasselijk

Nederlands

een wet waarvan de verschillende politici onpasselijk van worden
Uitspraak
Woordafbreking
  • on·pas·se·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘misselijk, onwel’ voor het eerst aangetroffen in 1693 [1]
  • afleiding passelijk met het voorvoegsel on- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen onpasselijkonpasselijkeronpasselijkst
verbogen onpasselijkeonpasselijkereonpasselijkste
partitief onpasselijksonpasselijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

onpasselijk [3]

  1. lijdend aan een tijdelijke aanval van misselijkheid en onwel voelen
    • Ik werd onpasselijk toen ik de rottende, dode met bloed besmeurde kat op straat zag liggen.  
    • Als ik met mijn pen per ongeluk in mijn vinger prik, ben ik twee dagen onpasselijk - niet bepaald het type om even in Syrië even te gaan droppen. Bovendien ben ik ook nog eens vegetariër. Als oorlogsfotograaf heb je niet de luxe om in de loopgraven te zeggen (met piepstem): “Sorry, ik eet alleen linzen”. Ik ben dat klaslokaal buiten gewandeld en ben nooit meer teruggekeerd. Op dat moment heb ik geleerd dat het oké is om op je bakkes te gaan.’ [4] 
    • Ik werd lichtelijk onpasselijk van het artikel in Ten eerste in de krant van 24 mei met de kop 'Het schuimkanon staat klaar'. Over jongeren die steeds gekkere, grotere en buitenissiger vakanties wensen te vieren op eindexamenreis. Een weekendje Terschelling volstaat allang niet meer. Met name het woord 'bucketlistwaardig' schoot me in het verkeerde keelgat. [5] 
Synoniemen
Antoniemen
    Vertalingen

    Gangbaarheid

    • Het woord onpasselijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
    98 %van de Nederlanders;
    95 %van de Vlamingen.

    Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.