offensief
Nederlands
Woordafbreking
- of·fen·sief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanvallend’ voor het eerst aangetroffen in 1587 [1]
- afgeleid van offensie met het achtervoegsel -ief [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | offensief | offensieven |
verkleinwoord | offensiefje | offensiefjes |
Zelfstandig naamwoord
offensief o
- een aanvallende actie
- Het geslaagde Italiaanse offensief, de Engelsen in Doornik, de Amerikanen in Chátillon... het was duidelijk dat ze op de goede weg zaten. [3]
Hyponiemen
- Ardennenoffensief, contraoffensief, charmeoffensief, luchtoffensief, Praagoffensief
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | offensief | offensiever | offensiefst |
verbogen | offensieve | offensievere | offensiefste |
partitief | offensiefs | offensievers | - |
Gangbaarheid
- Het woord offensief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'offensief' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "offensief" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- offensief op website: Etymologiebank.nl
- Lemaitre, Pierre Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 11
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.