nimf
Nederlands
Woordafbreking
- nimf
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wezen dat bossen, rivieren bewoonde’ voor het eerst aangetroffen in 1530 [1]
- afgeleid van het Griekse 'numphè' (bruid) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nimf | nimfen |
verkleinwoord | nimfje | nimfjes |
Zelfstandig naamwoord
nimf v [3]
- (mythologie) een Griekse halfgodin en daimon die in de natuur leeft, en vaak gebonden is aan een bepaalde plek of plantensoort, meestal voorgesteld in de gedaante van een bevallig meisje
- (biologie) het juveniele stadium van dieren die een onvolledige gedaanteverwisseling hebben
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- nimfachtig, nimfengedaante, nimfengestalte, nimfenschaar, nimfenstoet, nimfkruid
Vertalingen
1. wezen dat rivieren, bossen enz. bewoonde...
2. insect in de tweede toestand van gedaanteverwisseling
Gangbaarheid
- Het woord nimf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nimf' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.