neger
Nederlands
Woordafbreking
- ne·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Spaans of Portugees, in de betekenis van ‘zwarte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1644 [1]
- Van het Portugese negro (zwart), vergelijk het Franse nègre. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neger | negers |
verkleinwoord | negertje | negertjes |
Zelfstandig naamwoord
neger m
- iemand met een van nature donkere huid
- Uit de grammofoon schalde jazzmuziek, achter de bar stond een neger uit Amerika. [3]
- Tien kleine negertjes liepen in de regen [4]
Opmerkingen
- Sommige mensen hebben moeite met het gebruik van het woord "neger".
Hyponiemen
- austraalneger, bosneger, bronneger, sausneger, zandneger, zoutwaterneger
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
negeren |
neger
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negeren
- Ik neger.
- gebiedende wijs van negeren
- Neger!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negeren
- Neger je?
Gangbaarheid
- Het woord neger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'neger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "neger" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- neger op website: Etymologiebank.nl
- blz 36. Zoete mond
Door Thomas Rosenboom
Uitgegeven door Querido, 2009 ISBN 9789021437163 - Eerste regel van een kinderversje
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.