moreel
Nederlands
Woordafbreking
- mo·reel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zedelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1889 [1]
- afgeleid van het Frans moral of van het Latijnse morus met het achtervoegsel -eel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moreel | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
moreel o
- de geestesgesteldheid, geestelijke weerbaarheid, moed, werkkracht of strijdlust die iemand bezit
- Het moreel van de troepen is hoog.
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | moreel | moreler | moreelst |
verbogen | morele | morelere | moreelste |
partitief | moreels | morelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
moreel
- wat het moreel betreft
- Het optreden van deze acteurs gaf de soldaten een morele opkikker.
- wat de moraal, de zeden of de normen betreft
- Hoewel wettelijk toegestaan is deze handelswijze is toch niet moreel te noemen.
Gangbaarheid
- Het woord moreel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'moreel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.