moraal
Nederlands
Woordafbreking
- mo·raal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘heersende zeden, zedenleer’ voor het eerst aangetroffen in 1528 [1]
- Ontleend aan het Franse morale (moraliteit, ethiek, zedenles)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moraal | moralen |
verkleinwoord | moraaltje | moraaltjes |
Zelfstandig naamwoord
moraal v/m
- Wat is de moraal van een bank die een salarisverhoging voor de top verdedigt die in de miljoenen loopt en tegelijk de meest kwetsbare werknemers iedere zekerheid wil onthouden? [2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
- arbeidsmoraal, belastingmoraal, burgermoraal, heersersmoraal, herenmoraal, huwelijksmoraal, lekenmoraal, prestatiemoraal, slavenmoraal
Afgeleide begrippen
- moraalfilosofie, moraalfilosoof, moraalridder, moraaltheologie, moraalleer, moralisme, moralist, moraliteit
Gangbaarheid
- Het woord moraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'moraal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.