mogendheid
Nederlands
Woordafbreking
- mo·gend·heid
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘natie’ voor het eerst aangetroffen in 1526 [1]
- Afgeleid van het onvoltooid deelwoord van mogen met het achtervoegsel -heid [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mogendheid | mogendheden |
verkleinwoord | mogendheidje | mogendheidjes |
Zelfstandig naamwoord
mogendheid v
- (politiek) een souvereine staat (die een dominante positie inneemt)
- Nederland was ooit een vrij belangrijke mogendheid, vanwege zijn koloniale rijk.
Hyponiemen
- handelsmogendheid, kernmogendheid, kernwapenmogendheid, supermogendheid, wereldmogendheid, zeemogendheid
Gangbaarheid
- Het woord mogendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mogendheid' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.