ontgoocheling
Nederlands
Woordafbreking
- ont·goo·che·ling
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘ontnuchtering’ voor het eerst aangetroffen in 1874 [1]
- oorspronkelijk leenvertaling van Frans désillusion, nu op te vatten als naamwoord van handeling van ontgoochelen gevormd met het achtervoegsel -ing [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ontgoocheling | ontgoochelingen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
ontgoocheling v
- grote teleurstelling na een onverwachte tegenvaller
Gangbaarheid
- Het woord ontgoocheling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ontgoocheling' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.