abuis
Nederlands
Woordafbreking
- abuis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vergissing’ voor het eerst aangetroffen in 1410 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abuis | abuizen |
verkleinwoord | abuisje | abuisjes |
Bijvoeglijk naamwoord
abuis
- mis, verkeerd
- Hij gaf grif toe dat hij abuis was.
Typische woordcombinaties
- abuis zijn
- zich vergissen
- per abuis
- per ongeluk
Gangbaarheid
- Het woord abuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'abuis' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.