migrant

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·grant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘die naar een ander land verhuist’ voor het eerst aangetroffen in 1956 [1]
  • Naamwoord van handeling van migreren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord migrant migranten
verkleinwoord migrantje migrantjes

Zelfstandig naamwoord

migrant m [3]

  1. iemand die migreert, een landverhuizer
  2. buitenlandse werknemer
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • migrantenafdeling
  • migrantenbeleid
  • migrantengemeenschap
  • migrantengroep
  • migrantenhulpverlener
  • migrantenorganisatie
  • migrantenprobleem
  • migrantenproblematiek
  • migrantenraad
  • migrantenrel
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord migrant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

migrant

  1. allochtoon m
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.