migreren
Nederlands
Woordafbreking
- mi·gre·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘trekken’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Franse migrer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
migreren |
migreerde |
gemigreerd |
zwak -d | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord migreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'migreren' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.