mensuur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·suur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mensuur mensuren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

mensuur v [2]

  1. (muziek) klinkend gedeelte van een snaar
  2. (muziek) maatverhouding van orgelpijpen, blaasinstrumenten of snaren
  3. (sport) een traditionele vorm van schermen uitgevoerd bij plaatselijke studentencorporaties
Uitspraak
Woordafbreking
  • mens·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mensuur mensuren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

mensuur o

  1. (economie) manuur, uur arbeid van of voor een werknemer

Gangbaarheid

  • Het woord mensuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
53 %van de Nederlanders;
53 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.