meier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  meier    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmɛiər/
Woordafbreking
  • mei·er
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: honderd gulden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1680 [1]
  • Herkomst: [1] Bargoens [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord meier meiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

meier v/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) honderd gulden [4]
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord meier meiers
verkleinwoord meiertje meiertjes

Zelfstandig naamwoord

meier m [7] [8]

  1. (geschiedenis) in de vroege middeleeuwen (500-1000 n.C.) een beambte in dienst van een lands- of dorpsheer, vooral als aanklager en voorzitter met de rechtspraak in een bepaalde streek belast
  2. Na de middeleeuwen verviel de oorspronkelijke bestuurlijke betekenis van het woord en wordt meier gebruikt als ander woord voor pachter, pachtboer
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
meieren

meier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meieren
    • Ik meier. 
  2. gebiedende wijs van meieren
    • Meier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meieren
    • Meier je? 

Gangbaarheid

  • Het woord meier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
59 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.