matrix
Nederlands
Woordafbreking
- ma·trix
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘getallenschema’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1919 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | matrix | matrices matrixen |
verkleinwoord | matrixje | matrixjes |
Zelfstandig naamwoord
matrix v
- (wiskunde) een rechthoekig blok getallen waaraan bepaalde rekenregels toegekend worden
- Het vermenigvuldigen van twee matrices commuteert niet, zodat A.B niet hetzelfde is als B.A.
- (scheikunde), (geologie) het materiaal waarin iets ingebed zit
Hyponiemen
- diagonaalmatrix
- eenheidsmatrix
- rotatiematrix
- nulmatrix
Vertalingen
1. een rechthoekig blok getallen waaraan bepaalde rekenregels toegekend worden
Gangbaarheid
- Het woord matrix staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'matrix' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.