vector

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vec·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘natuurkundige grootheid’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
  • Van het Engelse vector, van het Latijnse vector (“drager”), van vehō (“ik draag”).
enkelvoud meervoud
naamwoord vector vectoren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

vector m

  1. (natuurkunde) gerichte grootheid
  2. (natuurkunde) lijn die een vector voorstelt
  3. (biologie) drager van besmetting
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • vectorbundel
  • vectorcomputer
  • vectordiagram
  • vectorfunctie
  • vectorieel
  • vectoriseren
  • vectorkaart
  • vectormachine
  • vectormoment
  • vectornorm
Verwante begrippen
  • scalaire grootheid, scalar
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vector staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.