maskeren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: maskéren (hulp, bestand)
- IPA: / mɑsˈkerə(n) /
- Geluid: máskeren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈmɑskərə(n) /
Woordafbreking
- mas·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verbergen’ voor het eerst aangetroffen in 1635 [1]
- afgeleid van het Franse masquer met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
maskeren |
maskeerde |
gemaskeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
maskéren
- overgankelijk de ware aard van iets verhullen
- Sterke kruiden maskeerden de smaak van het halfbedorven vlees.
Antoniemen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
maskeren |
maskerde |
gemaskerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
máskeren
- wederkerend zich ~: een masker opzetten.
- Zij maskerden zich voor een gemaskerd bal.
Gangbaarheid
- Het woord maskeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'maskeren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.