luchter
Nederlands
![](../I/m/KroonluchterEsnogaAmsterdam.jpg)
luchter met kaarsen
Woordafbreking
- luch·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lichtkroon’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- Naamwoord van handeling van lichten met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luchter | luchters |
verkleinwoord | luchtertje | luchtertjes |
Zelfstandig naamwoord
- Een veelarmige lamp met een decoratieve functie, die aan het plafond hangt.
Synoniemen
- lichter, kroonluchter, lichtkroon, kandelaber, kroonlamp, kaarsenkroon, luster
Gangbaarheid
- Het woord luchter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'luchter' herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "luchter" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- luchter op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.