lichten
Nederlands
Woordafbreking
- lich·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘optillen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lichten |
lichtte |
gelicht |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
lichten
- onpersoonlijk beginnen licht te worden
- Het lichtte al aan de horizon toen hij eindelijk in slaap viel.
- onpersoonlijk bliksemen
- Hij zag het lichten in de verte en maakte zich ongerust over het naderende onweer.
- overgankelijk uit liggende positie opnemen, ophijsen, opheffen
- De tegels werden gelicht en het werk kon beginnen.
- leegmaken, lossen
- (scheepvaart) bergen van een gezonken schip
Hyponiemen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- De hand met iets lichten
minder streng zijn dan normaal
- De hielen lichten
er vandoor gaan
- Het anker lichten
ergens vertrekken, weggaan en verder reizen
- Iemand de beurs lichten
van iemand geld stelen/afhandig maken
- Iemand de voet lichten
iemand op gemene manier de baan afnemen
- Iemand uit het zadel lichten
iemand zijn positie doen verliezen, iemand ontslaan
- Iemands doopceel lichten
zeer uitgebreid vertellen/uitzoeken wie iemand is en wat die in het verleden allemaal gedaan heeft
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord lichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lichten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.