lom
Nederlands
Woordafbreking
- lom
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Noors, in de betekenis van ‘duikerhoen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lom | lommen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
lom
- m (voeding) (vissen) Brosme brosme
zeevis, behorende tot de dorsvissen [2] [3] - (vogels) duikeend van het geslacht Colymbus
[4] [5] - in het ijs uitgehakte opening, bijt [6] [7]
- o (onderwijs) (geschiedenis) tot 1998 gegeven onderwijs op Nederlandse scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden
Vertalingen
1. zeevis, behorende tot de dorsvissen
Gangbaarheid
- Het woord lom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lom' herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
27 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "lom" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- lom op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- lom op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- lom op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.