lek
Nederlands
Woordafbreking
- lek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Albaans, in de betekenis van ‘munteenheid van Albanië’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lek | lekken |
verkleinwoord | lekje | lekjes |
Zelfstandig naamwoord
lek o
- opening waardoor een vloeistof of een gas in of uit kan
- een lek in de waterleiding
Hyponiemen
- aardlek, beveiligingslek, bochdalek, buitenlek, energielek, gaslek, nederlek
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. opening waardoor een vloeistof of een gas in of uit kan
stellend | |
---|---|
onverbogen | lek |
verbogen | lekke |
Bijvoeglijk naamwoord
lek
- vloeistof of gas doorlatend
- een lekke band
Vertalingen
1. vloeistof of gas doorlatend
Gangbaarheid
- Het woord lek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lek' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.