leegloper

Nederlands

hangplek voor leeglopers
Uitspraak
Woordafbreking
  • leeg·lo·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van leeglopen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord leegloper leeglopers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

leegloper m

  1. (persoon) een nutteloos, waardeloos persoon
    • „Echte helden, die Nederlanders”, zegt Van Dyck, ook al willen de Britten daar volgens hem niks van weten. In hun versie was de Britse Hertog van Wellington de enige echte overwinnaar en waren de prins en zijn soldaten ‘een stelletje leeglopers’. Dat Wellington én Napoleon na de Slag de prins prezen voor zijn moed wordt tot op heden door Britse historici genegeerd.[1] 
  1. voorwerp waar samengeperste lucht uit weg lekt, of een persoon die de samengeperste lucht laat weglopen
    • Even leek het erop dat de zoon van oud-topsprinter Jean-Paul van Poppel geen rol van betekenis zou kunnen spelen in de spurt. De 22-jarige renner moest op twaalf kilometer van de meet van wiel wisselen, vanwege een zogenoemde leegloper.[2]  
    • Manusje van alles Jim McNally, de zelfverklaarde „leegloper”, zorgde ervoor dat de ballen aan de eisen van Brady zouden voldoen. Dat wil zeggen: zacht. Of misschien te zacht. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord leegloper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC Tijn Sadée 19 juni 2015
  2. Tubantia 03-09-2015
  3. NRC Menno de Galan 8 mei 2015
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.