zwoeger
Nederlands
Woordafbreking
- zwoe·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwoeger | zwoegers |
verkleinwoord | zwoegertje | zwoegertjes |
Zelfstandig naamwoord
zwoeger m
- iemand die met veel moeite en grote inzet zijn werk verricht
- - Jan is een echte zwoeger, maar toch komt hij er.
- - Want hoewel we misschien om de wonderlijke charme van zijn definitie van 'olifant' lachen, of van 'haver' (een graangewas dat in Engeland over het algemeen aan paarden wordt gegeven, maar in Schotland de mensen voedt') of 'lexicograaf (een schrijver van woordenboeken; een onschadelijke zwoeger die zich bezighoudt met het opsporen van de oorsprong en het nauwkeurig beschrijven van de betekenis van woorden'), we kunnen alleen maar versteld staan van zijn aanpak van, zeg maar, het werkwoord take. Johnson gaf met ondersteunende citaten niet minder dan 113 betekenissen van de transitieve vorm van dit werkwoord en 21 van de intransitieve. [1]
Synoniemen
- ploeteraar, sappelaar, werkezel, werkpaard
Verwijzingen
- Winchester, Simon De gekwelde woordenaar vertaald door Peter Out 1998 ISBN 90-254-2146-6 pagina 105
Gangbaarheid
- Het woord zwoeger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwoeger' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.