kurk
Nederlands
Woordafbreking
- kurk
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘schors van kurkeik, materialen daarvan’ voor het eerst aangetroffen in 1545 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kurk | kurken |
verkleinwoord | kurkje | kurkjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] kurk v/m
- een van kurk gemaakte soort afdichting voor flessen
- Door de late goal moesten de kurken nog even op de fles blijven.
Hyponiemen
- knalkurk, kroonkurk, schenkkurk
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een van kurk gemaakte soort afdichting voor flessen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kurk | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[B] kurk m/o
- licht, poreus materiaal, afkomstig van de kurkeik
- De hengel heeft een handgreep van kurk.
Hyponiemen
- poetskurk, schuurkurk, sierkurk
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. licht, poreus materiaal, afkomstig van de kurkeik
Gangbaarheid
- Het woord kurk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kurk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.