krans

Niet te verwarren met: Krans

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krans
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ring van gevlochten bloemen’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord krans kransen
verkleinwoord kransje kransjes

Zelfstandig naamwoord

krans m

  1. een rondgaande versiering, met name rond een hoofd of top
    • Een krans van laurierbladeren was een Romeinse onderscheiding voor een zege. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • kransarend, kransbloem, kranseling, kransen, kranslegging, kranspalm, kranssalie, kransslagader, kransstandig, kransvat, kranswier
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord krans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
kransen

krans

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kransen
    • Ik krans. 
  2. gebiedende wijs van kransen
    • Krans! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kransen
    • Krans je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.